TopLezers - Demo handleiding

Oh, zit dat zo? – Leeshoudingen De leeshoudingen geven aan op welke manier je een tekst kunt lezen. In paragraaf 2.5.2 lees je welke leeshoudingen dat zijn. Elke leeshouding heeft een eigen stappenplan. Deze stappenplannen zijn op deze pagina te vinden. Oh, zit dat zo? – Geheugensteuntjes De leesstrategieën die in de les aanbod komen, worden achter in het leeswerkschrift nog eens uitge- legd. De leerkracht kan hiernaar verwijzen tijdens een instructie. Oh, zit dat zo? – Signaalwoorden Een overzicht van de signaalwoorden is opgenomen in het schrift, indien deze van toepassing is voor één van de drie lessen. Op handige kaartjes zijn de signaalwoorden gesorteerd in duidelijke groepen, denk aan Probleem en oplossing, Vraag en antwoord en Oorzaak en gevolg. Per groep wordt er een korte uitleg gegeven van het verband in de tekst/zinnen, bijbehorende signaalwoorden genoemd en er voorbeelden gegeven van een signaalwoord in een zin.

Alle leeshoudingen staan achterin het leeswerkschrift nog eens uitgelegd.

Studerend lezen

Lezen voor je plezier

Onthouden waar de tekst over gaat

Leren voor een toets

Ontspannen lezen

Wat doe ik? 1. Ik kies belangrijke woorden in de tekst. 2. Ik markeer deze woorden. 3. Ik orden de woorden. Ik kan er een schema van maken. 4. Ik maak zinnen met de belangrijke woorden. Dat is de samenvatting.

Wat doe ik? 1. Ik lees de tekst globaal. 2. Ik lees de tekst precies.

Wat doe ik? 1. Ik lees de tekst met plezier.

2. Ik leef mee met de hoofdpersoon. 3. Ik maak een plaatje in mijn hoofd van de situatie. 4. Ik bedenk hoe het verhaal verder zal gaan.

3. Ik maak een samenvatting of een schema. 4. Ik leer de samenvatting of het schema.

Kritisch lezen Oh, zit dat zo?! Leeshoudingen Er zijn zes manieren om de tekst te lezen. Lees hier wanneer je welke leeshouding gebruikt.

Oh, zit dat zo?!

Geheugensteuntjes

Hoofdzaken en bijzaken

Denk bij vragen stellen aan mij, Vince Vlog. Ik vlog en stel vragen via mijn telefoon.

Mening vormen

Weten of de informatie betrouwbaar is

Hoe onderscheid je hoofdzaken van bijzaken? Elke (informatie)tekst heeft een onderwerp . Alle belangrijke informatie die over het onderwerp wordt gegeven, noem je hoofdzaken . Minder belangrijke informatie noem je bijzaken. Als je een samenvatting maakt, schrijf je alleen de hoofdzaken op.

Precies lezen

Globaal lezen

Wat doe ik? 1. Ik lees de tekst precies. 2. Ik bedenk wat de schrijver mij duidelijk wil maken 3. Welke argumenten gebruikt de schrijver om zijn mening te onderbouwen? 4. Ben ik het met hem eens? 5. Nu heb ik mijn eigen mening gevormd. Deze schrijf ik op.

Wat doe ik? 1. Ik lees de tekst. 2. Ik gebruik teksttekens en een markeerstift om tijdens het lezen mijn gedachten over de tekst zichtbaar te maken. 3. Ik stel mezelf de volgende vragen: • Klopt de informatie? • Zijn de argumenten juist? • Wie is de auteur? Is deze deskundig? • Zijn de gebruikte bronnen actueel? • Zijn de gebruikte bronnen betrouwbaar?

Hoe stel je een goede vraag?

De tekst goed begrijpen

Een indruk van de tekst krijgen

Een verwijswoord begrijpen

Stel WH-vragen. WH-vragen beginnen met:

Wat doe ik? 1. Ik lees de tekst helemaal. 2. Ik zoek uit wat de moeilijke woorden betekenen. 3. Ik kies de belangrijke woorden uit. 4. Ik maak een samenvatting.

Wat doe ik? 1. Ik lees de titel van de tekst. 2. Ik lees de kopjes van de alinea’s. 3. Ik bekijk de bronnen. 4. Ik lees ook het onderschrift. 5. Ik bedenk waar de tekst over zal gaan.

Wat doe ik? 1. Ik lees de zin met het verwijswoord met aandacht. 2. Ik lees de zin erboven. 3. Ik vraag me af naar wie of wat het 4. verwijswoord wijst.

• • • •

Wie … ? Wat … ? Waar … ?

• • • •

• • • •

Welke … ? elke … ?

Hoofdzaken

Bijzaken

Waarom … ? Waardoor…? Waarvan…? a ro … ? Wa rdo r…? Wa rvan ?

Feiten en jaartallen Eigenschappen van het onderwerpen Kopjes Hoofdzaken staan vaak aan het begin of einde van de alinea

Voorbeelden Extra uitleg Bijzaken maken de tekst duidelijker, leuker of beter te begrijpen

Hoe (komt het dat) … ? oe (ko t het dat) … ?

Wanneer ... ?

Hoe (veel) … ? oe (ve l) … ?

Met deze vraagwoorden stel je open vragen.

Je kunt vragen stellen waarop het antwoord in de tekst te vinden is of vragen waarop je op zoek moet gaan naar het antwoord buiten de tekst om.

Twee teksten met elkaar vergelijken

Betekenis van het signaalwoord zoeken Wat doe ik? 1. Ik lees de zinnen of de alinea met aan- dacht. 2. Ik lees de zin voor en na het signaalwoord. 3. Ik bedenk hoe het signaalwoord de zinnen aan elkaar verbindt. 4. Weet ik het niet? Ik kijk op de signaalwoordenlijst.

Deze werkwoorden kunnen je helpen bij het samenvatten:

L E Z Wat doe ik? 1. Ik lees tekst 1. Ik lees tekst 2. 2. Ik gebruik een Venndiagram. 3. Ik schrijf de overeenkomsten waar de cirkels overlappen. 4. Ik schrijf de verschillen waar de cirkels niet overlappen. E R S

Zoekend lezen

Weglaten ‘Welke zinnen kan ik weglaten ? Dat zijn de bijzaken. De zinnen die over blijven zijn hoofdzaken.’

Ik gebruik de zeef om het belangrijkste vast te houden. Bij het samenvatten gebruik je ook alleen de belangrijkste woorden.

Belangrijke woorden kiezen

56 Informatie of een woord zoeken

Interessante weetjes zoeken

57

Om de juiste woorden te kiezen kan je kijken naar:

Inkorten ‘Hoe kan ik de alinea of tekst het beste inkorten zonder de boodschap te veranderen?’

Wat doe ik? 1. Ik kies een woord dat ik ga zoeken. 2. Ik speur met mijn wijsvinger en mijn ogen langs de tekst. 3. Gevonden? Ik lees de zin precies. 4. Ik stel mezelf de vraag: is dit wat ik wilde weten? Ja? Ik ben klaar. Nee? Ik zoek verder.

Wat bedenk ik? Ik bedenk welke informatie ik zoek: • Wat wist ik nog niet? • Wat is nieuw? • Wat is bijzonder? • Welk detail spreekt me aan?

• • • • • • • • • •

De indeling van de tekst; inleiding, kern en slot

De kopjes

De eerste en laatste zin van de alinea

Bronnen

Opsommingen

Hoe bedenk je een kopje in de vorm van een vraag?

Opvallende woorden: cursief of dikgedrukt

Wat doe ik? 1. Ik kies een zoekwoord. 2. Ik speur in de tekst. 3. Gevonden? Ik lees de zin precies. 4. Ik stel mezelf de vraag: is dit een interessant weetje? Ja? Ik schrijf het op. Nee? Ik zoek verder.

Conclusies

Volg deze stappen:

Getallen

Woorden die vaker voorkomen Woorden die worden uitgelegd

1. 2. 3. 4.

Lees de alinea precies.

Markeer de belangrijke woorden.

Wil je een samenvatting maken? Gebruik dan de belangrijke woorden en maak hier zinnen mee. Controleer daarna jezelf: geeft mijn samenvatting antwoord op wie, wat, waar, wanneer en hoe? Dan is het een goede samenvatting! Zita Zeef

Vraag jezelf af op welke vraag deze alinea antwoord geeft. Controleer jezelf door de gemarkeerde woorden nogmaals te lezen. Geeft de alinea antwoord op de vraag?

5.

Schrijf de vraag boven de alinea.

S

E R

54

55

L E Z

58

59

Oh, zit dat zo?! Signaalwoorden

Op handige kaartjes zijn de signaalwoorden gesorteerd in duidelijke groepen.

Overeenkomst

Vergelijking

Beschrijving

Voorbeeld

In de tekst worden voorbeelden beschreven. Dit doet de auteur om iets duidelijker te maken of meer informatie te geven. • zo, zoals • bijvoorbeeld • een voorbeeld hiervan is • ter illustratie • stel je voor dat…, denk aan… Voorbeeld: In het weekend ga ik vaak leuke dingen doen, zoals gamen, boeken lezen en afspreken met vrienden.

In een tekst staan overeenkomsten en verschillen tussen twee onderwerpen. Dit noem je een vergelijking. • in vergelijking met, anders dan • in plaats van, aan de andere kant, maar • toen….nu, hier...daar Voorbeeld: In vergelijking met Nederlands eten, zijn oosterse gerechten veel scherper.

In een beschrijvende tekst of alinea worden details vertelt. Vaak met een opsomming, een voorbeeld of met kenmerken.

Als in twee teksten dezelfde informatie wordt gegeven is het een overeenkomst.

Signaalwoorden Oh, zit dat zo?!

• net als • op dezelfde manier • hetzelfde als • ook • precies zoals • zowel

• onder meer • zoals, net zoals • ten eerste, ten tweede • hieronder • nu volgt, vervolgens • onder andere, namelijk • speciaal, in het bijzonder…

Probleem en oplossing

Hoofdgedachte

Conclusie

Vraag en antwoord

Er gebeurt iets, dat is de oorzaak. Wat er door de oorzaak daarna gebeurt, is het gevolg. Een oorzaak kan meerdere gevolgen hebben. • Oorzaken: omdat, doordat, want, immers, namelijk, vanwege, door, de oorzaak is • Gevolgen: zodat, daardoor, daarom, dus, dit leidt tot, het gevolg is, hierdoor In de tekst wordt een probleem besch ev n. Daarna wordt er door de schrijver naar een oplossing gezocht. Soms zijn er meerd re oplossingen. • daarom, dus • ondanks dat • als…dan • het probleem is…, de vraag is… • het antwoord is…, de oplossing is… Voorbeeld: Ondanks dat Lotte geen zwemdiploma heeft, heeft ze met zwembandjes toch kunnen zwemmen. Oorzaak en gevolg

In de tekst worden vragen gesteld. De sch ijver g eft er daarna antwoord op. Maar oms ook niet. • Het leesteken ‘?’ • Vraagwoorden: Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom? Hoe? Waardoor? Waarmee?

Een conclusie staat vaak aan het einde van de tekst. De schrijver neemt dan een besluit.

De hoofdgedachte vertelt in een paar zinnen waar de tekst over gaat. Vaak staat de hoofdgedachte aan het einde van de tekst.

Voorbeeld: Net als mijn broer, ben ik ook allergisch voor katten.

• de conclusie is…, concluderend… • dus • kortom • dit betekent… • vandaar • om die redenen • al met al Voorbeeld: In de film zat veel actie, ook waren er gevaarlijke scènes. Al met al was het een spannende film.

Voorbeeld: We kwamen in een prachtig hotel, met onder andere een subtropisch zwembad.

• dus, vandaar, met andere woorden • daaruit volgt

• hieruit blijkt dat • samenvattend • kortom

Voorbeeld: Welke rupsen zijn groen ? Hoe verandert een rups in een vlinder ?

Tegenstelling of verschil

Tijd

Opsomming

Voorbeeld: Samenvattend , de schrijver probeert je in deze tekst te leren hoe je moet vloggen.

In de tekst wordt een tijdsvolgorde aangegeven. Vaak is het een volgorde van gebeurtenissen.

Een tegenstelling is een verschil waarin de informatie tegenovergesteld is. Je noemt iets een verschil als de informatie niet hetzelfde is. • maar, toch, hoewel, (des)ondanks • integendeel, daarentegen • in tegenstelling tot • aan de ene kant … aan de andere kant • enerzijds … anderzijds Voorbeeld In Nederland is het nu nacht, maar in Canada is het dag. Ondanks dat de tweeling erg op elkaar lijkt, verschillen ze in lengte. • door, door middel van • met behulp van • daarmee, met • op die manier, opdat • de bedoeling is • voor, om, waarmee

Bij een opsomming worden er verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Het lijkt op een lijstje. • ten eerste, ten tweede, ten derde • allereerst, eerst, om te beginnen • bovendien, ook

• jaartallen • eerst, hierna, daarna, toen • voordat, nadat, na, vervolgens • vroeger, later, uiteindelijk • in het begin, ten slotte • tijdens, tegelijkertijd, wanneer • gisteren, volgende week

Middel en doel

Argument of reden

• en, daarnaast, verder • niet alleen…maar ook • als laatste, ten slotte, tot slot

In de tekst vertelt de schrijver waarom hij deze tekst schrijft, dat is het doel. Hoe dit bereikt kan worden noem je het middel.

De schrijver geeft een argument of reden om zijn mening of conclusie te onderbouwen.

• omdat • want

Voorbeeld: Niet alleen de grachten in Amsterdam vind ik mooi, maar ook de kleine straatjes.

Voorbeeld: Eerst ging ik altijd met de fiets naar school. Vanaf volgende week ga ik met de bus.

• daarom • namelijk • vanwege • aangezien • immers

L E Z Voorbeeld: Met behulp van zijn opa timmert Sjoerd een boomhut. E R S

62

63

Voorbeeld: Ik liep door de regen zonder paraplu, daardoor ben ik nu kletsnat.

Voorbeeld: Wij blijven nog even zitten, omdat het hier zo gezellig is.

S

E R

60

61

L E Z

34

Made with FlippingBook - Online catalogs