TopLezers - Opzoekboekje groep 5 t/m 8

Animerende publicatie

Opzoekboekje TopLezers Groep 5 t/m 8

...geheugensteuntjes en signaalwoorden!

Vind hier alle woordstrategieën, leeshoudingen...

S

E R

L E Z

Inhoud

Geheugensteuntjes Geheugensteuntjes 13 Voorspellen 14 Vragen stellen 20 Visualiseren 23 Verbinden 26 Samenvatten 34 Afleiden 46 Overig 52 Synoniemen 53 Vertelperspectief 54 Rijmschema’s 55 Flash-forward en flashback 56 Een cliffhanger 57 Nadruk 58 Tekstsoorten en schrijfdoel 59

Signaalwoorden Signaalwoorden

60 61

Woordstrategieën Woordstrategieën 3 Woordstrategie 5/6 4 Woordstrategie 7/8 5

Tekststructuren

Betekenis van het signaalwoord zoeken Probleem en oplossing

62 63 63 64 64 65 65 66 66 67 67 68 68 69 69

Vraag en antwoord Oorzaak en gevolg

Middel en doel Hoofdgedachte

Leeshoudingen Leeshoudingen

Conclusie

6 7 8 9

Argument of reden

Globaal lezen Zoekend lezen Precies lezen Studerend lezen

Beschrijving Voorbeeld Opsomming

10 11 12

Tijd

Kritisch lezen

Vergelijking

Lezen voor je plezier

Overeenkomst

Tegenstelling of verschil

1

2

Woordstrategieën

Wanneer gebruik je de woordstrategieën? Kom je een moeilijk woord of uitdrukking tegen in de tekst waarvan je de betekenis niet weet? Dan kun je woordstrategieën inzetten om achter de betekenis te komen. Lees op de volgende pagina’s voor groep 5/6 en groep 7/8 hoe je de woordstrategieën gebruikt.

de podcast

voor aap staan

charmant

haperen

het statief

iets briljants doen

3

Woordstrategieën

groep 5/6

Moeilijk woord? Kies één of meer woordstrategieën om achter de betekenis van een woord te komen.

Welke woordstrategie is handig? Kies één of meerdere tips:

1. 2. 3.

Lees verder. Lees terug.

Kijk naar het plaatje.

4. Bij lange woorden zegt het eerste deel van het woord vaak iets over het laatste deel. 5. Herken een stukje van het woord. Je kan de betekenis bedenken met het stukje dat je begrijpt. 6. Vraag het aan iemand die het weet. 7. Zoek het woord op.

4

Woordstrategieën

groep 7/8

Moeilijk woord? Kies één of meer woordstrategieën om achter de betekenis van een woord te komen.

Welke woordstrategie gebruik je?

Kies één of meerdere tips:

1. 2. 3. 4. 5.

Lees verder of terug in de tekst. Kijk naar de bron bij de tekst.

Leid de betekenis af door te kijken naar een stukje van het woord.

Vraag het aan iemand die het weet.

Zoek het woord op.

5

Leeshoudingen

Waarom gebruik je leeshoudingen?

Leeshoudingen gebruik je om van te voren te bepalen hoe je de tekst gaat lezen. Er zijn zes manieren om de tekst te lezen: globaal, zoekend, precies, studerend, kritisch en voor je plezier.

Globaal lezen

Lezen voor je plezier

Zoekend lezen

Hoe ga je de tekst lezen?

Lees op de volgende pagina’s wanneer je welke leeshouding gebruikt.

Kritisch lezen

Precies lezen

Studerend lezen

6

Leeshoudingen

Globaal lezen

Een indruk van de tekst krijgen Wat doe je? 1. Lees de titel van de tekst. 2.

Lees de kopjes van de alinea’s.

3. 4. 5.

Bekijk de bronnen.

Lees ook het onderschrift.

Bedenk waar de tekst over zal gaan.

7

Leeshoudingen Zoekend lezen Informatie of een woord zoeken Wat doe je? 1.

Kies een woord dat je gaat zoeken.

2. 3. 4.

Speur met je wijsvinger en ogen langs de tekst. Het woord gevonden? Je leest de zin precies. Stel jezelf de vraag: is dit wat ik wilde weten? - Ja? Je bent klaar. - Nee? Je zoekt verder.

8

Leeshoudingen

De tekst goed begrijpen Wat doe je? 1. Lees de tekst. 2. Zoek uit wat de moeilijke woorden betekenen. 3. Begrijp je de tekst? Ja? Je bent klaar. Nee? Kies een tip. Precies lezen

Teksttekens gebruiken Wat doe je?

Teksttekens zijn tekens die je voor stukjes in de tekst kunt zetten. Teksttekens geven je overzicht over de tekst.

Tips om de tekst beter te begrijpen: ? * ! = Hier heb ik een vraag over. = Hier wil ik meer over weten. = Dit is nieuwe informatie voor mij. = Dit is een belangrijke zin of stukje (een hoofdzaak).

Tips om de tekst beter te begrijpen: - Lees de tekst langzamer. - Lees de tekst met extra aandacht. - Lees de tekst hardop. - Lees het stukje dat je niet begrijpt opnieuw. - Lees een stukje terug of verder. - Kijk naar de bronnen. - Vraag hulp.

9

Leeshoudingen

Studerend lezen

Onthouden waar de tekst over gaat

Wat doe je? 1.

Lees de tekst met aandacht.

2. 3.

Kies belangrijke woorden. Markeer deze woorden.

Orden de woorden, maak er bijvoorbeeld een schema van. Wat hoort bij elkaar? 4. Maak zinnen met de belangrijke woorden. Dat is de hoofdgedachte (samenvatting). 5. Heb je een toets? Dan kun je de hoofdgedachte (samenvatting) leren.

10

Leeshoudingen Kritisch lezen Mening vormen

groep 7/8

Weten of de informatie betrouwbaar is

Wat doe je? 1. Lees de tekst.

Wat doe je? 1. Lees de tekst precies.

2. Gebruik teksttekens en een markeerstift om tijdens het lezen je gedachten over de tekst zichtbaar te maken. 3. Stel jezelf de volgende vragen: • Klopt de informatie? • Zijn de argumenten juist? • Wie is de auteur? Is deze deskundig? • Zijn de gebruikte bronnen actueel? • Zijn de gebruikte bronnen betrouwbaar?

2. Bedenk wat de schrijver duidelijk wil maken. 3. Welke argumenten gebruikt de schrijver om zijn mening te onderbouwen? 4. Ben je het met hem eens? 5. Nu heb je je eigen mening gevormd. Schrijf dit op.

Teksttekens

= als je zeker weet

= als je je afvraagt

dat de informatie betrouwbaar is.

of de informatie betrouwbaar is.

11

Leeshoudingen

Lezen voor je plezier

Ontspannen lezen

Wat doe je? 1.

Lees de tekst met plezier.

2. 3. 4. 5.

Leef mee met de hoofdpersoon.

Maak een plaatje in je hoofd van de situatie. Bedenk hoe het verhaal verder zal gaan. Geniet van zinnen met mooie of grappige woorden.

12

Geheugensteuntjes

Wat zijn leesstrategieën? De leesstrategieën helpen je om de tekst goed te begrijpen. De zes karakters helpen je om op een andere manier naar de tekst te kijken en de leesstrategie te oefenen. Zo helpt Zita Zeef je om belangrijke woorden te kiezen in de tekst en hier een hoofdgedachte van te maken. Dit zijn de zes leesstrategieën:

Kim Ketting

Daan Detective

Zita Zeef

Vince Vlog

samenvatten

vragen stellen

Pablo Plaatje

Vera Verrekijker

voorspellen

verbinden

afleiden

visualiseren

13

Geheugensteuntjes

voorspellen

Inhoud

Voorspellen bij een verhaaltekst Hoe gaat het verhaal verder? Voorspellen bij een informatietekst Voorspellen bij een gedicht Je voorspelling onderbouwen

15 16 17 18 19

Ik ben Vera Verrekijker. Ik ben reiziger en kijk in de verte wat eraan komt.

14

Geheugensteuntjes

Voorspellen bij een verhaaltekst Je kunt een voorspelling doen waar het verhaal over zal gaan. Maar ook hoe het verhaal zal aflopen. Een voorspelling maak je voordat je een tekst gaat lezen, daarom gebruik je de leeshouding globaal lezen .

Doe het zo: 1.

Lees de titel van het boek. Wat zal de titel over de inhoud vertellen? Bekijk de boekomslag. Wat zie je op de voor- en achterkant?

2. 3. 4. 5 .

Kijk naar de illustraties. Wat zie je?

Lees de inhoudsopgave van het boek. Waar gaan de hoofdstukken over?

Bedenk waar het boek over zal gaan en hoe het zal aflopen.

Tijdens het lezen kijk je of je voorspelling klopt.

15

Geheugensteuntjes

groep 7/8

Hoe gaat het verhaal verder?

Zo voorspel je hoe het verhaal verder gaat:

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Kijk naar de titel van het boek.

Bekijk en lees het boekomslag. Wat zie je op de voor- en achterkant?

Kijk naar de illustraties. Wat zie je? Lees het verhaalfragment uit het boek.

Leef je in in de hoofdpersoon.

Bedenk welke keuzes de hoofdpersoon waarschijnlijk zal gaan maken. Zijn er veel mogelijkheden? • Welke aanwijzingen vind je in het verhaal? • Wat zou jij doen als je de hoofdpersoon was?

Bij het voorspellen hoe een verhaal verder gaat, gebruik je aanwijzingen uit het verhaalfragment. Gebruik ook je fantasie!

16

Geheugensteuntjes

Voorspellen bij een informatietekst

Als je gaat voorspellen waar de informatietekst over gaat, gebruik je de leeshouding globaal lezen .

Doe het zo:

1. 2. 3. 4. 5.

Lees de titel van de tekst.

Lees de kopjes van de alinea’s.

Bekijk de bronnen en de onderschriften.

Let op de woorden die opvallen zoals: cursief , dikgedrukt , of onderstreept.*

Bedenk waar de tekst over zal gaan.

*alleen voor groep 7/8.

17

Geheugensteuntjes

Voorspellen bij een gedicht

Als je gaat voorspellen waar een gedicht over zal gaan, gebruik je de leeshouding globaal lezen .

Doe het zo:

1. 2. 3.

Lees de titel van het gedicht.

Bekijk de illustratie.

Bedenk waar het gedicht over zal gaan.

18

Geheugensteuntjes

groep 7/8

Je voorspelling onderbouwen

Onderbouw je voorspelling met argumenten. Met een argument geef je aan waarom je een bepaalde mening hebt of hoe je tot je voorspelling bent gekomen.

Hoe onderbouw je je voorspelling met argumenten? Doe het zo:

1. 2. 3. 4. 5.

Lees je voorspelling met aandacht.

Bedenk welke feiten of aanwijzingen uit de tekst je hebt gebruikt.

Markeer de feiten of aanwijzingen in de tekst.

Controleer of je voorspelling klopt met je gekozen feiten of aanwijzingen.

Klopt het niet helemaal? Pas je voorspelling aan.

Klopt je voorspelling met de aanwijzingen uit de tekst?

19

Geheugensteuntjes

vragen stellen

Inhoud

Ik ben Vince Vlog. Ik ben vlogger en stel vragen met mijn telefoon.

21 22

Vragen stellen Ik vraag me af...

20

Geheugensteuntjes

Vragen stellen

Bedenk wat je nog meer zou willen weten na het lezen van de tekst. Stel WH-vragen. WH-vragen beginnen met:

WH-vraagwoorden Wie: vraagt naar personen. Wat: vraagt naar een gebeurtenis, actie of soort. Waar: vraagt naar een plaats. Wanneer: vraagt naar een tijdstip. Welke: vraagt naar voorbeeld(en) of een keuze. Waarom: vraagt naar een reden. Hoe (komt het dat): vraagt naar een manier of reden.

• • • •

Wie …? Wat …? Waar …?

• • • • • •

Hoe …?

Hoeveel …?

Hoe komt het dat …?

Welke …? Wanneer ...? Waarom …?

Waardoor…? * Waarmee…? * Waarvan…? *

• •

*alleen voor groep 7/8

Met deze vraagwoorden stel je open vragen. De vraag kan niet met ja of nee beantwoord worden. Het antwoord is wat langer.

21

Geheugensteuntjes

Ik vraag me af...

Soms vraag je je iets af na het lezen van de tekst. Je wilt graag iets meer weten.

Maak dan een vraag, bijvoorbeeld: •

Ik vraag me af waarom…

• •

Ik vraag me af hoe het komt dat…

Ik vraag me af welke …

Kijk terug in de tekst. Staat het antwoord in de tekst? Of toch niet? Zoek het antwoord dan op een andere manier. Bijvoorbeeld op internet of vraag het aan iemand.

22

Geheugensteuntjes

visualiseren

Inhoud

24 25

Een plaatje in je hoofd Hoe helpen je zintuigen?

Ik ben Pablo Plaatje. Ik ben fotograaf en leg vast wat er gebeurt.

23

Geheugensteuntjes

Een plaatje in je hoofd

Als je je wilt inleven in een tekst, maak je een plaatje in je hoofd van wat er gebeurt. Soms ontstaat het plaatje vanzelf.

Deze zinnen helpen je om een plaatje te maken bij de tekst:

Als ik dit lees, dan zie ik voor me…

• Ik maak een filmpje in mijn hoofd van wat ik lees: als ik dit lees, dan zie ik voor me… • Ik gebruik mijn zintuigen om me in te leven in het verhaal. • Als ik erbij zou zijn, dan zag ik…

Hoe ontstaat een plaatje? 1.

Lees het verhaal.

2. 3.

Kijk naar de illustraties, als die er zijn.

Maak een plaatje in je hoofd van de omgeving en de personages.

24

Geheugensteuntjes Hoe helpen je zintuigen?

Zintuigen helpen je om je in te leven. Alsof je er zelf bij bent. In een tekst staan vaak zinnen waarin de auteur zintuigen gebruikt.

Zintuigen helpen je een plaatje in je hoofd te maken van het verhaal. Dat heet visualiseren.

Deze vragen kunnen je helpen:

Wat zie ik?

Wat hoor ik?

Wat voel ik?

Wat ruik ik?

Wat proef ik?

25

Geheugensteuntjes

verbinden

Inhoud

27 28 29 30 31 32

Eigen kennis en ervaring Waarheid of fantasie?

Teksten vergelijken

Ontbrekende woorden invullen

Ik ben Kim Ketting. Ik ben beveiliger en verbind de schakels van de ketting met een slot.

Bronnen

Verwijswoorden

Verbindende zinnen schrijven in een verhaaltekst

33

26

Geheugensteuntjes

Eigen kennis en ervaring

Je eigen kennis en ervaringen kun je verbinden aan de tekst. Het helpt je met: - het onthouden van nieuwe informatie. - het begrijpen van de tekst.

Deze zinnen kun je gebruiken bij het maken van de verbinding:

Kennis verbinden: •

Ik heb eerder zoiets gelezen…

• •

Hier weet ik al wat van…

Hierover heb ik op tv gezien dat…

Ervaringen verbinden: •

Dit is net als…

• •

Dit doet me denken aan die keer dat… Dit heb ik ook een keer meegemaakt… 27

Geheugensteuntjes

Waarheid of fantasie?

Auteurs schrijven waargebeurde verhalen, fantasieverhalen en informatieteksten. Bij waargebeurde verhalen gebruiken auteurs ook hun fantasie, zo maken ze een waargebeurd verhaal spannender. Informatie in een tekst kun je controleren, je weet dan of het klopt. Bijvoorbeeld of de gebeurtenis ècht gebeurd is.

Hoe controleer je of de informatie uit de tekst of het verhaal klopt? -

Zoek de informatie op internet. Kijk of de website betrouwbaar is.

- - - -

Zoek de informatie op in een informatieboek.

Vraag het aan je juf of meester. Vraag het aan een deskundige. Zoek contact met de auteur.

28

Geheugensteuntjes

Teksten vergelijken

Als je twee teksten met elkaar vergelijkt, verbind je de informatie aan elkaar. Welke overeenkomsten zijn er? Welke verschillen zie je? Gebruik precies lezen en zoekend lezen . Om teksten te vergelijken, gebruik je een venn-diagram of een tabel.

Tabel 1. Lees tekst 1. Lees tekst 2. 2. Gebruik een tabel. 3. Kies een onderwerp uit de tekst voor in de meest linker kolom. 4. De middelste kolom is voor tekst 1 en de rechter kolom is voor tekst 2. 5. Schrijf de informatie over de gekozen onderwerpen op.

venn-diagram 1. Lees tekst 1. Lees tekst 2. 2. Gebruik een venn-diagram. 3. Schrijf de overeenkomsten waar de cirkels overlappen. 4. Schrijf de verschillen waar de cirkels niet overlappen.

venn-diagram

Tabel

29

Geheugensteuntjes

Ontbrekende woorden invullen

Hoe bedenk je welk woord past in de zin? 1. Lees de alinea. 2.

Lees de zin met het ontbrekende woord.

3. 4. 5.

Lees de zin ervoor en erna.

Bedenk welk woord of welke zin zou kunnen passen.

Lees de zin voor jezelf met het woord dat je bedacht hebt erin. • Klopt de zin? • Klinkt het logisch? • Klopt het met de zin ervoor en erna?

30

Geheugensteuntjes

Bronnen Een bron staat bij de tekst. Er zijn verschillende soorten bronnen. Een foto, illustratie (tekening), schema, tijdlijn of grafiek bijvoorbeeld. Soms staat er een onderschrift bij de bron. Dat is een korte zin die vertelt waar de bron over gaat.

Een bron… 1.

...geeft extra informatie. ...maakt de tekst duidelijker.

2. 3.

...geeft een voorbeeld.

Door de tekst te lezen èn de bron te bekijken, begrijp je de tekst beter. Je verbindt de tekst en de bron met elkaar.

31

Geheugensteuntjes

Verwijswoorden

Wat is een verwijswoord? Het is een woord in de zin dat wijst naar iets wat al eerder in de tekst genoemd is. Verwijswoorden wijzen vaak naar mensen, dieren, dingen, plaatsen of gebeurtenissen.

Voorbeelden van verwijswoorden: •

Enkelvoud: ik, jij, hij, zij en het Meervoud: wij, jullie, zij, ze en hen Maar ook: deze, die, dit en dat

Stappenplan

• •

1. Lees de zin met het verwijs woord met aandacht. 2. Lees de zin erboven. 3. Vraag je af naar wie het verwijswoord wijst.

Door een verwijswoord te gebruiken voorkomt de auteur herhaling van hetzelfde woord. Zonder verwijswoorden wordt een tekst saai.

Voorbeeldzin: Lisa koopt een trui, die ze meteen aantrekt. Die verwijst naar de trui. Ze verwijst naar Lisa.

32

Geheugensteuntjes

groep 7/8

Verbindende zinnen schrijven in een verhaaltekst

Door te verbinden… •

...begrijp je het verhaal.

• • •

...word je meegenomen in het verhaal. ...leef je mee met de hoofdpersoon.

...begrijp je wat de bedoeling is van de auteur.

Hoe bedenk je een verbindende zin? Volg het stappenplan: 1.

Lees de twee fragmenten precies. Onderstreep hoe fragment 1 eindigt. Onderstreep hoe fragment 2 begint.

2. 3.

4. Denk na wat je mist in het verhaal. Is het meteen duidelijk of zijn er meer mogelijkheden? Maak dan een keuze. 5. Formuleer een verbindende zin(nen). 6. Controleer of het verhaal goed doorloopt.

33

Geheugensteuntjes

samenvatten

Inhoud

Inleiding, kern, slot

35 36 37 38 39 40 41 42 43 44

Een sterke titel

Een sterke titel (vervolg)

Ik ben Zita Zeef. Ik gebruik de zeef om het belangrijkste vast te houden.

Een kopje

Een vraag als kopje?

Belangrijke woorden kiezen De hoofdgedachte (deel 1) De hoofdgedachte (deel 2)

Samenvatten in een schema (deel 1) Samenvatten in een schema (deel 2) Samenvatten in een schema (deel 3)

45

34

Geheugensteuntjes

Inleiding, kern, slot

Een goede tekst bestaat uit drie stukken: inleiding, kern en slot.

Informatietekst

Verhaaltekst

De inleiding is het begin van de tekst. De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt en het onderwerp wordt duidelijk. De kern is het middenstuk. Het is het langste en belangrijkste stuk. De auteur vertelt over het onderwerp. Vaak is de kern in alinea’s verdeeld. Alinea’s hebben soms een kopje. Tussen de alinea’s zit vaak een witregel. Het slot is het einde van de tekst. De auteur geeft zijn mening, herhaalt de hoofdgedachte, trekt een conclusie of stelt de lezer een vraag.

De inleiding is het begin van de tekst. De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt en het onderwerp wordt duidelijk. De kern is het middenstuk. Het is het langste en belangrijkste stuk. De auteur vertelt wat er in het verhaal gebeurt. Het slot is het einde van de tekst. Meestal loopt het verhaal goed af. De lezer is tevreden. Soms is er een open einde. Zal er een vervolg komen?

35

Geheugensteuntjes

Een sterke titel

Met de titel wil de schrijver de aandacht van de lezer trekken. Moet je zelf een titel bedenken? Probeer dan aan twee of meer punten te voldoen.

1. 2. 3. 4. 5. 6.

De titel is pakkend. De titel is vrij kort. De titel is grappig.

De titel maakt de lezer nieuwsgierig.

De titel geeft het onderwerp van de tekst aan.

De titel maakt emotie los bij de lezer.

36

Geheugensteuntjes

groep 7/8

Een sterke titel (vervolg)

Wat vertel je niet of juist wel in een titel? •

Bedenk wat je lezers al weten. Gebruik dit niet in de titel.

• Bedenk welke informatie nieuw is voor veel lezers. Gebruik dit juist wel in de titel.

Hoe maak je een korte titel? 1.

Schrijf in één zin op waar de tekst over gaat. Bedenk welke woorden weggelaten kunnen worden. Lees de titel een paar keer hardop voor jezelf. Klinkt het goed?

2. 3.

Hoe schrijf je een titel die emotie losmaakt? •

Bedenk welke emoties er in de tekst losgemaakt worden, zoals boosheid, medeleven of enthousiasme. • Kies één emotie uit. • Bedenk een zin of vraag die bij de inhoud van de tekst past en waarmee de lezer deze emotie voelt.

37

Geheugensteuntjes

Een kopje

Een kopje boven een alinea is een soort titel. Een titel van een stukje van de tekst, namelijk een alinea. De bedoeling van een kopje is om… • …de lezer nieuwsgierig te maken zodat hij de alinea wil gaan lezen. • …de lezer te vertellen wat het belangrijkste uit de alinea is.

Hoe schrijf je een kopje? 1.

Een kopje?!

Lees de alinea.

2. 3. 4. 5.

Markeer de belangrijke woorden. Waar gaat het stukje over?

Maak één zin met deze belangrijke woorden. Maak de zin korter. Je maakt er een kopje van.

Extra: Is je kopje een vraag? Controleer dan goed of de alinea antwoord geeft op jouw vraag.

Tip: niet álle belangrijke woorden hoeven in je kopje te staan.

38

Geheugensteuntjes

Een vraag als kopje

Wat is een kopje? Een kopje geeft aan waar de alinea over gaat. Het is een hoofdgedachte (samenvatting) van de alinea. • Een kopje kan een korte gewone zin zijn. Bijvoorbeeld: Onderdelen van een lijnvliegtuig. • Een kopje kan ook een vraag zijn waar de alinea vervolgens antwoord op geeft. Bijvoorbeeld: Hoe ziet de cockpit eruit?

Zo schrijf je een kopje in de vorm van een vraag: 1. Lees de alinea precies. 2. Markeer de belangrijke woorden. 3.

Tip: Denk aan Zita Zeef. Zij gebruikt de zeef om het belangrijkste vast te houden.

Vraag jezelf af op welke vraag deze alinea antwoord geeft. Controleer jezelf door de onderstreepte woorden nogmaals te lezen. Geeft de alinea antwoord op de vraag?

4.

5.

Schrijf de vraag boven de alinea.

39

Geheugensteuntjes

Belangrijke woorden kiezen

Hoe vind je belangrijke woorden in de tekst? Let in de tekst op: (gebruik alleen wat in de tekst voorkomt)

• • •

Opsommingen Signaalwoorden*

• • • • • • • •

De titel

De kopjes

Woorden die gekleurd, onderstreept, dikgedrukt of cursief zijn*

Illustraties en het onderschrift (bronnen)

Woorden die vaker terugkomen Woorden die uitgelegd worden Het antwoord op de WH-vragen

• •

Conclusies*

De eerste en de laatste zin van de alinea*

Getallen en jaartallen

De legenda

* alleen in groep 7/8

40

Geheugensteuntjes

Drie tips om de hoofdgedachte te schrijven.

De hoofdgedachte (deel 1) In een hoofdgedachte (samenvatting) staat de belangrijkste informatie uit de alinea. Een hoofdgedachte is dus korter dan de alinea. Meestal is de hoofdgedachte één zin of twee zinnen lang. Tip 1: Gebruik de WH-vraagwoorden om belangrijke informatie in de alinea te vinden. Markeer deze informatie in de tekst. Let op: Kijk in de alinea op welke vraagwoorden je antwoord kunt vinden. Bekijk de voorbeeldvragen: • Wanneer gebeurt het? • Waarom doet deze persoon dit? • Hoe loopt het af? • Over wie gaat deze alinea? • Wat doet deze persoon? • Waar gebeurt het? Tip 2: Belangrijke woorden en zinnen kiezen. Hoe weet je welke woorden of zinnen belangrijk zijn? Let in de tekst op:

• • • •

Kopjes

• • • •

Getallen en jaartallen

Illustraties of andere bronnen Woorden die vaker terugkomen Woorden die uitgelegd worden

Opsommingen Signaalwoorden

... bekijk op pag. 40 de volledige lijst. Lees verder op de volgende pagina.

41

Geheugensteuntjes

Gebruik de leeshoudingen: precies lezen en studerend lezen.

De hoofdgedachte (deel 2) Tip 3: Samenvatting van de hoofdzaken.

Kijk bij tip 2 om de belangrijkste woorden te vinden.

Elke (informatie)tekst heeft een onderwerp . • Alle belangrijke informatie die over het onderwerp wordt gegeven, noem je hoofdzaken . • Minder belangrijke informatie noem je bijzaken . Bijzaken maken de tekst leuk om te lezen.

Als je een samenvatting maakt, schrijf je alleen de hoofdzaken op. Markeer de hoofdzaken in de tekst!

Hoofdzaken

Bijzaken

Bijvoorbeeld:

Bijvoorbeeld:

groep 7/8

• Titel en kopjes • Conclusies

• Voorbeelden • Extra uitleg

Maak je een samenvatting? Deze werkwoorden helpen je bij het kiezen welke informatie er in de samenvatting hoort:

• Selecteren

‘ Welke belangrijke woorden uit de tekst selecteer ik om te gebruiken in de hoofdgedachte?’ Dat zijn hoofdzaken.’

• Weglaten • Inkorten

‘Welke zinnen kan ik weglaten ? Dat zijn de bijzaken.’

‘Hoe kan ik de tekst het beste inkorten zodat alleen de belangrijke woorden overblijven?’ • Samenvoegen ‘Hoe voeg ik de belangrijke woorden en zinnen samen om de samenvatting te schrijven?’

42

Geheugensteuntjes

Samenvatten in een schema (deel 1)

Als je gaat samenvatten, kies je de belangrijkste informatie uit. Deze kun je in een schema zetten, zo krijg je overzicht. Een schema helpt je de informatie beter te begrijpen en te onthouden.

Er zijn verschillende schema’s. Denk goed na welke het best past bij de tekst. Bijvoorbeeld:

Piramide In een piramide zet je de informatie van hoog naar laag of van belangrijk naar minder belangrijk .

Venn-diagram Een venn-diagram gebruik je om twee teksten te vergelijken. Je schrijft de overeenkomsten waar de cirkels overlappen. Je schrijft de verschillen waar de cirkels niet overlappen.

belangrijk

minder belangrijk

43

Geheugensteuntjes

Samenvatten in een schema (deel 2)

Tabel

Pijlenschema In een pijlenschema kun je tekststructuur visueel maken. Zo zie je hoe de tekst in elkaar zit. Bijvoorbeeld: - Je noteert het probleem en de oplossingen. - Je noteert de oorzaak en de gevolgen. Onderwerp

In een tabel kun je deelonderwerpen opschrijven en de informatie die erbij hoort. Een tabel helpt je informatie goed te ordenen en geeft overzicht. Je kunt er ook twee teksten mee vergelijken. Een tabel bestaat uit rijen en kolommen. Je kunt de rijen en kolommen aanpassen aan de tekst.

Probleem 1

Probleem 2

Oplossing

44

Geheugensteuntjes

Samenvatten in een schema (deel 3)

Kringloop In een kringloop gebeurt iets telkens opnieuw. Het proces wordt herhaald. Zoals bij de waterkringloop.

Stamboom Een stamboom is een soort schema waarin je informatie kunt ordenen. Bij een stamboom gaat het om de familiestructuur.

Tijdbalk Een tijdbalk is een tijdlijn. Je zet gebeurtenissen of perioden op chronologische volgorde: op volgorde waarin het gebeurd is.

1900

2000

45

Geheugensteuntjes

afleiden

Inhoud

Aanwijzing in de tekst zoeken Lezen tussen de regels door Inleven in de hoofdpersoon Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Ik ben Daan Detective. Ik ben detective en zoek naar sporen met mijn zaklamp.

47 48 49 50 51

Feit of mening

46

Geheugensteuntjes

Aanwijzingen in de tekst zoeken Soms staat een antwoord op een vraag niet letterlijk in de tekst. Dan moet je op zoek gaan naar aanwijzingen. Denk aan Daan Detective. Met een zaklamp zoekt hij naar aanwijzingen in de tekst.

Tips:

• •

Soms staat het er met andere woorden.

Soms moet je je eigen kennis en ervaring gebruiken om uit te zoeken wat de schrijver bedoelt. Soms moet je je fantasie gebruiken om je voor te stellen hoe een persoon zich voelt in een situatie, of hoe de omgeving eruit ziet zonder dat het duidelijk in de tekst staat.

Dus lees de tekst goed en ga op zoek naar aanwijzingen. Een paar woordjes kunnen je al helpen.

47

Geheugensteuntjes

Lezen tussen de regels door Soms lees je tussen de regels door om beter te begrijpen wat de schrijver bedoelt. Dan ben je aan het afleiden. Bijvoorbeeld als je wilt weten hoe een personage zich voelt of wat hij denkt. Je gebruikt je eigen kennis en ervaringen om je in te leven.

Denk aan Daan Detective. Hij is de detective die met de zaklamp naar sporen zoekt. Hij zoekt naar aanwijzingen in de tekst die hem helpen de hoofdpersoon te begrijpen.

Deze zinnen kunnen je helpen om te begrijpen wat niet letterlijk in de tekst staat:

• • • •

Het staat er niet, maar…

Als ik dit lees zou het wel eens zo kunnen zijn dat…

Ik lees tussen de regels door. Volgens mij bedoelt de schrijver…

48

Geheugensteuntjes

Inleven in de hoofdpersoon

Wil je je inleven in een hoofdpersoon? Stel jezelf deze vragen:

• • • •

Wat maakt hij mee? (situaties) Hoe reageert hij? (gedrag) Hoe voelt hij zich? (emoties?)

Wat wil de hoofdpersoon duidelijk maken?

Je gebruikt je eigen kennis en ervaringen om je in te leven. Deze zinnen kunnen je helpen om te begrijpen wat niet letterlijk in de tekst staat:

• • • •

Het staat er niet, maar…

Als ik dit lees zou het wel eens zo kunnen zijn dat…

Ik lees tussen de regels door.

Volgens mij bedoelt de hoofdpersoon / schrijver…

49

Geheugensteuntjes

Denk bij figuurlijk taalgebruik aan Daan Detective. Tussen de regels zoek ik naar wat de schrijver écht bedoelt.

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik Vaak is het meteen duidelijk wat iemand zegt of schrijft. Maar soms moet je afleiden wat de schrijver of de hoofdpersoon bedoelt. De schrijver zegt dan dingen op een andere manier zodat het mooi of grappig wordt. Dit wordt ook wel figuurlijk taalgebruik of beeldspraak genoemd . Een uitdrukking is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik.

Als je precies bedoelt wat je zegt, noemen we dat letterlijk taalgebruik. Zoals: Er komt een dwergaapje uit de mouw van de dierenverzorger gekropen .

Als je iets anders bedoelt met wat je zegt, noemen we dat figuurlijk taalgebruik. Zoals: Nu komt de aap uit de mouw! Jij wil wel boodschappen doen omdat je graag een zakje snoep wil kopen.

In gedichten komt figuurlijk taalgebruik best vaak voor. De dichter laat de lezer dieper nadenken en vaak is het grappig.

50

Geheugensteuntjes

Feit of mening

Een feit is iets dat waar is. De informatie of gebeurtenis klopt. Je kunt het controleren.

Voorbeeld 1: Roya is een meisje. Voorbeeld 2: Mijn opa is 70 jaar.

Een mening is wat je van iets vindt. Met een mening kun je het eens zijn of oneens.

Voorbeeld 1: Ik vind konijnen leuk . Voorbeeld 2: Nederland is een fijn land om te wonen .

51

Geheugensteuntjes

overig

Overige geheugensteuntjes

Op de volgende pagina’s vind je de geheugensteuntjes die niet horen bij één van de karakters, maar wel handig zijn!

Synoniemen

Flash-forward en flashback

Een cliffhanger

53

58

56

Tekstsoorten en schrijfdoelen

Vertelperspectief

Nadruk

54

57

59

Rijmschema’s

55

52

Geheugensteuntjes

Synoniemen

Synoniemen zijn woorden die dezelfde betekenis hebben.

Synoniemen maken teksten en verhalen leuk en interessant om te lezen. Ook kan de auteur heel precies vertellen wat hij bedoelt door het juiste woord te gebruiken.

Synoniemen voor kasteel zijn bijvoorbeeld: burcht en slot . Synoniemen voor interessant zijn bijvoorbeeld: spannend, opwindend, fascinerend en pakkend .

53

Geheugensteuntjes

Vertelperspectief

Het verhaal kan op verschillende manieren verteld worden. Je beleeft het verhaal door iemand zijn ogen. Maar door wiens ogen? Er zijn verschillende vertelperspectieven :

A. Alwetende verteller : De verteller weet meer over de personages dan de lezer. Hij weet wat ze denken en voelen, hij is alwetend. De verteller speelt niet mee in het verhaal.

B. Hij/zij-perspectief : Er wordt één persoon gevolgd. Het verhaal wordt geschreven vanuit de hij- of zij-figuur. Dit is meestal de hoofdpersoon.

C. Ik-perspectief : Er is een ‘ik’ aan het woord die over zijn belevenissen vertelt. Meestal is dit de hoofdpersoon van het verhaal.

D. Wisselend perspectief : Twee of meer hoofdpersonen die het ‘ik-perspectief’ gebruiken. Om de beurt belichten zij hun kant van hetzelfde verhaal.* *alleen voor groep 7/8. 54

Geheugensteuntjes

Rijmschema’s

Woorden zijn belangrijk in gedichten. Ze laten je iets voelen, zien of horen. Vaak rijmt een gedicht, niet altijd. Een rijmschema maakt duidelijk hoe de dichter gerijmd heeft.

Voor een rijmschema worden letters gebruikt, zoals: • AAAA = slagrijm • AABB = gepaard rijm • ABAB = gekruist rijm

• •

ABBA = omarmend rijm

ABCABC = verspringend rijm

De dichter kan beginrijm, middenrijm of eindrijm gebruiken:

• Beginrijm = kr ioelende kr abben . • Middenrijm = h ui lende str ui svogels . • Eindrijm = Dikkertje D ap , klom op de tr ap

55

Geheugensteuntjes

Flash-forward en flashback

‘forward’ betekent ‘vooruit’

‘back’ betekent ‘achteruit’

Wat is een flash-forward? Een flash-forward is een vooruitblik naar een latere gebeurtenis in het verhaal. De lezer neemt een kijkje in de toekomst van het verhaal.

Wat is een flashback? Een flashback is een terugblik in het verhaal naar een gebeurtenis uit het verleden. De lezer wordt in een flits meegenomen terug in de tijd.

Waarom gebruikt een schrijver een flash-forward in het verhaal?

Waarom gebruikt een schrijver een flashback in het verhaal?

• Om de spanning in het verhaal op te bouwen. • Om de lezer nieuwsgierig te maken.

• Om uit te leggen waarom een hoofdpersoon is zoals hij is. • Om een geheim uit het verleden van de hoofdpersoon te vertellen.

De lezer wil te weten komen er wat voor de flash- forward gebeurd is.

Door flashbacks komt de lezer steeds een beetje meer te weten over de hoofdpersoon.

56

Geheugensteuntjes

Nadruk

De auteur kan de nadruk leggen op een woord of een stukje uit de tekst of het gedicht. Het valt dan extra op. De auteur vraagt je aandacht voor dat stukje. De auteur gebruikt bijvoorbeeld:

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Een voorbeeld

Voorbeeld van nadruk door lay-out en leestekens:

Lay-out en leestekens

Herhaling van woorden en zinnen

Een synoniem Een opsomming

De telefoon ging. TRING! TRING! TRING! Ik viel van schrik uit bed. (óók nog met het verkeerde been...)

Een illustratie

57

Geheugensteuntjes

Een cliffhanger Een cliffhanger is het moment waarop een spannend verhaal stopt. Vaak is dit aan het einde van een hoofdstuk. Je weet dan niet hoe het verhaal verder gaat...

letterlijke betekenis

Waarom gebruiken schrijvers cliffhangers?

1.

Om de lezer in spanning te houden over het einde van het verhaal. Als pauze in het verhaal. Om verder te kunnen vertellen over een ander persoon in het verhaal. Soms zijn er twee of meer verhaallijnen in één boek.

2.

3.

Om een open einde aan het boek te geven. Er komt nog een vervolg.

58

Geheugensteuntjes

groep 7/8

Tekstsoorten en schrijfdoelen Er zijn verschillende soorten teksten. Elke tekst heeft een doel of meerdere doelen. De auteur wil graag iets bereiken met de tekst. Hij wil de lezer iets vertellen. Tekstsoort Schrijfdoel

Voorbeelden

Informatie tekst

Informeren : De auteur wil de lezer informatie geven.

Een krantenartikel of een tekst over het oude Egypte. Een recept, spelregels, een bijsluiter of een proefje.

Informatie tekst

Instrueren : De auteur wil de lezer iets uitleggen zodat je weet wat je moet doen. Activeren : De auteur wil de lezer motiveren om iets te gaan doen. Overtuigen : De auteur wil de lezer overtuigen van zijn mening of laten nadenken over een onderwerp.

Betogende tekst

Een boekrecensie, een brief, een advertentie of een betoog*.

Amuseren : De auteur wil de lezer met plezier laten lezen. Een verhaal, een gedicht, een mop of een strip.

Verhalen en gedichten ( fictie )

*het betoog = een tekst waarin de auteur duidelijk zijn mening geeft.

59

Signaalwoorden

Wat zijn signaalwoorden? Een signaalwoord vertelt je wat de zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben. Met andere woorden: een signaalwoord geeft het verband aan tussen zinnen of alinea’s. Door signaalwoorden worden de zinnen samen een tekst. Een voorbeeld van een signaalwoord is omdat , dit geeft een argument of reden aan. Deze soorten signaalwoorden zijn er:

Probleem en oplossing

Hoofdgedachte

Voorbeeld

Vergelijking

Opsomming

Conclusie

Vraag en antwoord

Overeenkomst

Tegenstelling of verschil

Tijd

Oorzaak en gevolg

Argument of reden

Beschrijving

Middel en doel

60

Signaalwoorden

Tekststructuren Tekststructuur is de manier waarop de tekst is opgebouwd. Je kunt het vergelijken met het bouwen van een muur. Elk woord, elke zin, bouwt mee aan de tekst.

Signaalwoorden zijn het cement. Ze verbinden zinnen aan elkaar.

Dus, daarom, maar en want zijn voorbeelden van signaalwoorden.

Er zijn vijf soorten tekststructuren:

Chronologische tekst Oorzaak-gevolg tekst

= een tekst op volgorde in de tijd.

= de tekst beschrijft hoe en waarom iets is gebeurd.

Probleem-oplossende tekst

= in de tekst is een probleem en er wordt een oplossing gevonden. = in de tekst worden verschillen en overeenkomsten benoemd.

Vergelijkingstekst Beschrijvende tekst

= een tekst met lijstjes, weetjes en voorbeelden.

61

Signaalwoorden

Betekenis van het signaalwoord zoeken Wat doe je? 1.

Lees de zin waarin het signaalwoord staat met aandacht.

2. 3. 4. 5.

Lees de alinea waarin het signaalwoord staat.

Lees de zin voor en na het signaalwoord nog een keer. Bedenk hoe het signaalwoord de zinnen aan elkaar verbindt.

Weet je het niet? Kijk op de signaalwoordenlijstjes. Als je nadenkt over signaalwoorden kom je deze drie karakters tegen:

Zita Zeef : de signaalwoorden kunnen je helpen om de tekststruc tuur te begrijpen.

Kim Ketting : zinnen worden aan elkaar verbonden door een signaal woord. Zo begrijp je de tekst beter.

Daan Detective : het signaalwoord geeft een signaal. Je komt te weten wat de auteur bedoelt.

62

Signaalwoorden

Vraag en antwoord

Probleem en oplossing

In de tekst wordt een probleem beschreven. Daarna wordt er door de schrijver naar een oplossing gezocht. Soms zijn er meerdere oplossingen. • daarom, dus • ondanks dat • als…dan • het probleem is…, de vraag is… • het antwoord is…, de oplossing is… Voorbeeld: Ondanks dat Lotte geen zwemdiploma heeft, heeft ze met zwembandjes toch kunnen zwemmen.

In de tekst worden vragen gesteld. De schrijver geeft er daarna antwoord op. Maar soms ook niet.

• Het leesteken ‘?’ • Vraagwoorden: Wie? Wat? Waar?

Wanneer? Waarom? Hoe? Waardoor? Waarmee?

Voorbeeld: Welke rupsen zijn groen ? Hoe verandert een rups in een vlinder ?

63

Signaalwoorden

Middel en doel

Oorzaak en gevolg

Er gebeurt iets, dat is de oorzaak. Wat er door de oorzaak daarna gebeurt, is het gevolg. Een oorzaak kan meerdere gevolgen hebben.

Het doel is wat je wilt bereiken. Hoe dit bereikt kan worden, noem je het middel.

• door, door middel van • met behulp van • daarmee, met • op die manier, opdat • de bedoeling is • voor, om, waarmee

• Oorzaken: omdat, doordat, want, immers, namelijk, vanwege, door, de oorzaak is • Gevolgen: zodat, daardoor, daarom, dus, dit leidt tot, het gevolg is, hierdoor

Voorbeeld: Sjoerd wil graag een boomhut in de tuin. (de boomhut = het doel) Met behulp van zijn opa timmert Sjoerd een boomhut. (zijn opa = het middel)

Voorbeeld: Ik liep door de regen zonder paraplu, daardoor ben ik nu kletsnat.

64

Signaalwoorden

Conclusie

Hoofdgedachte

Een conclusie staat vaak aan het einde van de tekst. De schrijver neemt dan een besluit.

De hoofdgedachte vertelt in een paar zinnen waar de tekst over gaat. Vaak staat de hoofdgedachte aan het einde van de tekst.

• de conclusie is…, concluderend… • dus • kortom • dit betekent… • vandaar • om die redenen • al met al Voorbeeld: In de film zat veel actie, ook waren er gevaarlijke scènes. Al met al was het een spannende film.

• dus, vandaar, met andere woorden • daaruit volgt

• hieruit blijkt dat • samenvattend • kortom

Voorbeeld: Samenvattend , de schrijver probeert je in deze tekst te leren hoe je moet vloggen.

65

Signaalwoorden

Beschrijving

Argument of reden De schrijver geeft een argument of reden om zijn mening of conclusie te onderbouwen.

In een beschrijvende tekst of alinea worden details vertelt. Vaak met een opsomming, een voorbeeld of met kenmerken.

• omdat • want

• onder meer • zoals, net zoals • ten eerste, ten tweede • hieronder • nu volgt, vervolgens • onder andere, namelijk • speciaal, in het bijzonder…

• daarom • namelijk • vanwege • aangezien • immers

Voorbeeld: Wij blijven nog even zitten, omdat het hier zo gezellig is.

Voorbeeld: We kwamen in een prachtig hotel, met onder andere een subtropisch zwembad.

66

Signaalwoorden

Opsomming

Voorbeeld

In de tekst worden voorbeelden beschreven. Dit doet de auteur om iets duidelijker te maken of meer informatie te geven.

Bij een opsomming worden er verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Het lijkt op een lijstje.

• zo, zoals • bijvoorbeeld • een voorbeeld hiervan is • ter illustratie • stel je voor dat…, denk aan…

• ten eerste, ten tweede, ten derde • allereerst, eerst, om te beginnen • bovendien, ook • en, daarnaast, verder • niet alleen…maar ook • als laatste, ten slotte, tot slot

Voorbeeld: In het weekend ga ik vaak leuke dingen doen, zoals gamen, boeken lezen en afspreken met vrienden.

Voorbeeld: Niet alleen de grachten in Amsterdam vind ik mooi, maar ook de kleine straatjes.

67

Signaalwoorden Tijd

Vergelijking

In de tekst wordt een tijdsvolgorde aangegeven. Vaak is het een volgorde van gebeurtenissen. • jaartallen • eerst, hierna, daarna, toen, terwijl • voordat, nadat, na, vervolgens, dan

In een tekst staan overeenkomsten en verschillen tussen twee onderwerpen. Dit noem je een vergelijking. • in vergelijking met • anders dan, meer dan • zo ... als • in plaats van, aan de andere kant, maar • toen ... nu, hier ... daar Voorbeeld: In vergelijking met Nederlands eten, zijn oosterse gerechten veel scherper.

• vroeger, later, uiteindelijk • in het begin, ten slotte • tijdens, tegelijkertijd, wanneer • gisteren, volgende week

Voorbeeld: Eerst ging ik altijd met de fiets naar school. Vanaf volgende week ga ik met de bus.

68

Signaalwoorden

Tegenstelling of verschil Een tegenstelling is een verschil waarin de informatie tegenovergesteld is. Je noemt iets een verschil als de informatie niet hetzelfde is. • maar, toch, hoewel, (des)ondanks • integendeel, daarentegen • in tegenstelling tot • aan de ene kant … aan de andere kant • enerzijds … anderzijds Voorbeeld In Nederland is het nu nacht, maar in Canada is het dag. Ondanks dat de tweeling erg op elkaar lijkt, verschillen ze in lengte.

Overeenkomst

Als in twee teksten dezelfde informatie wordt gegeven is het een overeenkomst.

• net als • op dezelfde manier • hetzelfde als • ook • precies zoals • zowel

Voorbeeld: Net als mijn broer, ben ik ook allergisch voor katten.

69

Made with FlippingBook flipbook maker